spreken

オランダ語

語源

古オランダ語 sprekan < ゲルマン祖語 *sprekaną < 印欧祖語 *spreg-

発音

• IPA(?): /spreː.kə(n)/ :

動詞

spreken (強変化第4類)

1. 話（はな）す。

spreken (強変化 第4類)の活用
不定詞	spreken
過去 単数形	sprak
過去分詞	gesproken
不定詞	spreken
現在分詞	spreken 中性
動名詞	—
	現在形	過去形
第一人称単数	spreek	sprak
第二人称単数 (jij)	spreekt	sprak
第二人称単数 (u)	spreekt	sprak
第二人称単数 (gij)	spreekt	spraakt
第三人称単数	spreekt	sprak
複数	spreken	spraken
接続法単数1	spreke	sprake
接続法複数1	spreken	spraken
命令法単数	spreek
命令法複数1	spreekt
分詞	sprekend	gesproken
1) 古語.

類義語

• praten

派生語

• aanspreken
• afspreken
• bespreken
• gesprek
• inspreken
• spraak
• spreektaal
• tegenspreken
• uitspreken
• vanzelfsprekend
• vrijspreken

---

低地ドイツ語

語源

古ザクセン語 sprekan < ゲルマン祖語 *sprekaną

動詞

spreken (過去単数形 sprook, 過去分詞 spraken, 助動詞 hebben)

1. 話（はな）す。

spreken (強変化第4類)の活用

不定詞	spreken
直説法	現在	過去
一人称単数	spreek	sprook
二人称単数	sprickst	sprookst
三人称単数	sprickt	sprook
複数	spreekt	sproken
命令法	現在	—
単数	spreek
複数	spreekt
分詞	現在	過去
	spreken	spraken

類義語

• snacken